De blaas is een hol spierorgaan in het bekken, net achter en boven het schaambeen. De blaas heeft twee hoofdfuncties, namelijk het opslaan en het legen van urine.
Het zorgt voor continentie door het plassen uit te stellen en te controleren, zodat de gemiddelde persoon vier tot acht keer per dag plast met een blaasvolume van 200-400 ml. Urine wordt gemaakt in de nieren en gaat door twee buizen, urineleiders genaamd, naar de achterkant van de blaas.
De blaas is elastisch en kan zijn volume aanzienlijk vergroten zodat er tussen de 600 en 800 ml urine in kan worden opgeslagen.
Plassen is het proces waarbij urine uit de blaas wordt uitgescheiden.
Het centrale zenuwstelsel regelt de blaasfunctie. Zenuwcentra voor de controle over het opslaan van urine en het plassen bevinden zich in het ruggenmerg, de hersenstam en de hersenschors.
Controle over het plassen hangt af van aangeleerd gedrag tijdens de rijping van het zenuwstelsel.
De wand van de blaas bestaat uit de detrusorspier (opgebouwd uit glad spierweefsel) en verschillende lagen epitheliaal mucosa.
Tijdens het plassen trekt de detrusorspier samen en ontspannen de sfincters om de urine te laten wegvloeien.
A = blaas
B = opening urineleiders
C = plasbuis
Urine in de blaas verlaat het lichaam via de plasbuis. Bij vrouwen is de plasbuis vrij kort. Bij mannen is de plasbuis langer en verdeeld in 3 segmenten (het prostaatsegment, het membraneuze segment en het segment van de penis).
Innervatie
De blaas wordt aangestuurd door het centrale zenuwstelsel. De gladde spieren worden aangestuurd door de twee verschillende delen van het autonome zenuwstelsel. Parasympathische impulsen stimuleren de contractie van de detrusorspier. Sympathische signalen stimuleren de contractie van de interne urethrale sfincter. Somatische efferente neuronen stimuleren de contractie van de externe urethrale sfincter, die onderdeel is van de skeletspieren.
De blaaswand rekt uit als de blaas wordt gevuld. Dit wordt waargenomen door afferente neuronen van de blaas waarvan de sensorische dendrieten zich in de blaaswand bevinden. De signalen worden naar het ruggenmerg en naar verschillende regio's in de hersenen gestuurd die verantwoordelijk zijn voor de coördinatie van de efferente signalen naar de blaas en plasbuis.
De twee modi voor de blaaswerking
Er zijn twee werkingsmodi voor de blaas, die in de bovenstaande tabel worden beschreven: urineopslag of urineren. Gedurende de tijd dat de blaas zich vult en urine erin wordt opgeslagen, worden de parasympathische signalen naar de detrusorspier geremd en is er activering van de sympathische en somatische efferente banen, waardoor de twee sfincters om de plasbuis samentrekken. De afferente informatie van de blaas geeft het signaal dat de blaas vol raakt en geeft aandrang om te moeten plassen. Op een geschikte tijd en plaats om te plassen, worden de parasympathische efferente signalen actief, waardoor de detrusorspier samentrekt. Tegelijkertijd is er een gecoördineerde remming van de sympathische efferente en somatische efferente signalen, zodat de interne en externe urethrale sluitspieren zich ontspannen.